In de Tachtigjarige oorlog (1568-1648) werden op het Limburgse platteland vele boerenschansen opgeworpen.
Een boerenschans is een eenvoudig verdedigingswerk, meestal een aarden omwalling met een gracht, om plunderende soldatenbendes van het lijf te houden. De vluchtplaats lag meestal verstopt in een moerassig gebied, waar de boeren met hun vee en goed bij dreigend oorlogsgevaar naar toe vluchtten. De Ellerschans is in 2006 ontdekt tijdens de herinrichting van de Tungelroyse beek. Om de bodem te sparen voor toekomstige archeologen is er voor gekozen om de Ellerschans te herstellen naast de oude plek.
Ellerschans in Ell
Even buiten het dorp Ell in een natuurgebied dat bekend staat als ‘De Krang’, stuitten graafwerkers tijdens de herinrichting van de Tungelroyse beek in het jaar 2006 op een verdwenen verdedigingswerk. Het bleek de zogenaamde Ellerschans te zijn: een primitieve aarden omwalling met een gracht uit de 17de eeuw, waar de plattelandsbewoners van Ell bij dreigend oorlogsgevaar met hun vee en goed naar toe vluchtten om zich te weren tegen plunderend soldateska. Dergelijke armoedige vluchtplaatsen treffen we veelvuldig aan in wat tegenwoordig Belgisch- en Nederlands-Limburg wordt genoemd. In de Hollandse gewesten is een boerenschans een tamelijk onbekend fenomeen.
Holland heeft eigenlijk al aan het begin van de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) de meeste oorlogsellende over zich heen gekregen. We kennen het rijtje uit de lessen Vaderlandse Geschiedenis: Den Briel en Alva, Het Bloedbad van Naarden, Haarlem en Kenau, De Overwinning bij Alkmaar en Het Leidens Ontzet, allemaal gebeurtenissen die voor 1575 hebben plaatsvonden. Na dit jaartal heeft op Hollands grondgebied eigenlijk nauwelijks een veldslag, beleg of veldtocht van betekenis meer uit deze oorlog plaatsgevonden. Holland kon zich gaan opmaken voor de belangrijkste glorieperiode uit haar geschiedenis: De Gouden Eeuw.
Hoe anders was dat voor de beide Limburgen. Hier geen tijd van grote voorspoed, maar bijna anderhalve eeuw lang een geseling door de oorlogsgod Mars. Hollanders, Duitsers, Fransen, Engelsen en Spanjaarden vochten vanaf het begin van de Tachtigjarige Oorlog in 1568 tot aan het einde van de Spaanse Successie-oorlog in 1713 hun twisten o.a. uit op deze breuklijn tussen de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden. De ranseling werd nog eens versterkt door de gebrekkige logistiek van de legers van destijds, waardoor het niet mogelijk was om voldoende proviand mee te slepen. Een veldleger was zodoende eigenlijk een sprinkhanenplaag en waar het krijgsvolk neerstreek werd de lokale bevolking gedwongen om deze moloch te voeden. Bovendien waren de soldaten meestal huurlingen, die vaak hun soldij niet op tijd uitbetaald kregen. Als ze deze al überhaupt ontvingen. Deze derving van inkomsten werd dan gecompenseerd door te plunderen bij de lokale bevolking. Natuurlijk was er wel wat druk voor nodig om de boeren loslippig te maken, zodat ze genegen werden om te vertellen waar hun schatten verborgen lagen. Eén van die methodes wordt beschreven in ‘Der Abenteuerliche Simplicissimus’ van de hand van Hans Jakob Christoffel von Grimmelshausen, een schelmenroman verschenen kort na de Dertigjarige Oorlog (1618-1648). Deze oorlog heeft met name in de Duitse landen gewoed, maar heeft zuidelijk Nederland niet geheel ongemoeid gelaten. De verbondenheid met onze Tachtigjarige Oorlog blijkt ook al uit het feit dat beide conflicten in 1648 met de vredesbesluiten van Münster en Osnabrück zijn beëindigd. Enfin, in dit boek wordt een boerenknecht tot spreken gedwongen via de zogenaamde ‘Schwedentrunk’. Het slachtoffer kreeg daarbij een slang met trechter in zijn keelgat gestoken, waar vervolgens een emmer vervuild water met o.a. mestvocht en urine in werd gekieperd. Deze methode zorgde voor een verschrikkelijke buikpijn met vaak een bacteriële infectie op de koop toe. De ‘Schwedentrunk’ was het waterboarden van de 17de eeuw.
Tegen deze plunderingen van voedsel en buit werden de boerenschansen opgeworpen. Je hield er geen veldleger mee buiten de deur, maar een losgeslagen soldatenbende kon je er wel mee van je lijf houden. De schansen lagen bijna altijd buitenaf in ontoegankelijke, moerasachtige gebieden, hetgeen natuurlijk ook bijdroeg aan de verdediging. Toen in de 18de eeuw de schansen hun betekenis verloren, zorgde deze excentrieke ligging ervoor dat ze in de loop van de tijd door het landschap werden opgeslokt . De huidige Ellerschans is een in ere herstelde boerenschans. De echte Ellerschans uit de 17de eeuw ligt echter een paar meter verderop dan deze reconstructie. Om de bodem te sparen voor toekomstige archeologen is er voor gekozen om de Ellerschans te herstellen naast de oude plek.
Al met al was een boerenschans een effectieve en goedkope manier van de boerenbevolking om zich te beschermen tegen het geweld van de oorlog. Het is dus niet overdreven om te stellen dat een boerenschans eigenlijk een vrucht van boerenslimheid is.